Het verhaal van Heerlen, deel 3: Mijnbouw
Tot aan het einde van de 19e eeuw is Heerlen net zoals de rest van Zuid-Limburg een boerengemeenschap. Verspreid over de heuvels liggen keuterboerderijtjes die vaak met moeite het hoofd boven water kunnen houden. De gezinnen zijn groot, de opbrengsten laag. De industriële vooruitgang bereikt deze streek rond 1890 als duidelijk wordt dat er zwart goud in de grond zit. De impact is enorm. In een sneltreinvaart verandert het boerendorp Heerlen in een moderne industriestad.
Het zwarte goud
Rond 1890 zijn het grote, internationale ondernemers zoals Henri Sarolea, die in Heerlen grond gaan opkopen. Er zit namelijk steenkool in de grond, dat waardevol is voor de productie van elektriciteit, ijzer en staal. En daar is voor de industriële vooruitgang veel van nodig. Het zwarte goud verandert alles. Er komen ingenieurs en arbeiders naar Heerlen en in korte tijd groeit er een industrieel landschap met koeltorens en schachtgebouwen. Het boerendorp wordt een moderne stad waar al die nieuwe mensen naar hartenlust kunnen winkelen en uitgaan.
Hoe ziet Heerlen eruit?
Tussen 1898 en 1926 openen in Heerlen en omstreken 10 mijnen. De mijnen vormen de stad. Want de mijndirecties bouwen niet alleen elektriciteitscentrales, brikettenfabrieken en werkplaatsen bij de schacht; ze willen ook graag dat al die nieuwe arbeiders die zij naar Heerlen halen dichtbij ‘hun’ mijn wonen. Hiervoor bouwen ze rond de schachten hele woonbuurten met eigen winkels en voorzieningen, zoals een school, een café met een danszaal, parkjes en sportvelden. De mijnen worden de centrale punten waaromheen de stad groeit.
Boomtown
De mijndirecties besparen kosten noch moeite om het de arbeiders naar de zin te maken – ook omdat er nog veel meer mensen nodig zijn. Het nieuws dat in Heerlen en omstreken de kansen voor het oprapen liggen om een goed bestaan op te bouwen, spreekt zich rond. Vanuit het hele land komen mensen hiernaartoe. De stad barst uit zijn voegen. Ook het centrum verandert, de ene na de andere winkel opent zijn deuren. Heerlen krijgt een schouwburg. Met het Glaspaleis krijgt de stad het eerste moderne warenhuis van het land. Er komen cafés, ijssalons en danszalen, sportclubs, een groot ziekenhuis en kantoorgebouwen. Er rijdt zelfs een tram door de stad. Heerlen is zeker tot de Tweede Wereldoorlog uitbreekt een echte ‘boomtown’ met grootstedelijke allure; de groei is niet bij te benen.
Op weg naar de ‘golden sixties’
In de oorlog zijn de mijnen en Heerlen grotendeels met rust gelaten. De reden laat zich raden: het Limburgse zwarte goud is van strategisch belang voor de Duitsers. Vreemd genoeg daalt de arbeidsproductiviteit in die jaren wel fors; een stil verzet van de mijnwerkers door verzuim en ziekte.
Na de oorlog verandert de stad opnieuw. In alle mijnen wordt de productie opgeschroefd om de wederopbouw van Nederland van energie te voorzien. Omdat in Nederland bijna geen mijnwerker meer te vinden is, komen de nieuwe arbeiders opnieuw uit het buitenland. Ook worden er politiek delinquenten in de mijnen tewerkgesteld. Heerlen is tot in de ‘golden sixties’ weer ‘booming’; tussen de oude mijnwerkersbuurten in Heerlen-Noord wordt de grote en moderne wijk Vrieheide gebouwd. Overal in de stad krijgen architecten de ruimte om de reputatie van Heerlen als vernieuwende stad waar te maken. In 1958 zijn ongeveer 58.000 mensen aan het werk in of voor de mijnen. Heerlen is een grote stad. Terwijl de iconische Lange Jan en Lange Lies op dat moment nog altijd het stadsbeeld bepalen, spelen op de achtergrond echter al nieuwe ontwikkelingen die Heerlen opnieuw zullen veranderen: kolen uit het buitenland en aardolie worden goedkoper en in Groningen wordt een gasbel ontdekt…
Mijnmuseum en Schacht
Het Nederlands Mijnmuseum zet het steenkolenmijnverleden van Nederland in de etalage. De hoofdvestiging van het museum bevindt zich in het ‘Pand Kneepkens’, een van de warenhuizen uit de hoogtijdagen van de mijnindustrie. Net buiten het centrum is een tweede locatie van het museum ondergebracht in het oorspronkelijke schacht- en ophaalmachinegebouw van de Oranje-Nassau mijn I. Op deze plek zijn tussen 1898 en 1974 dagelijks duizenden mensen tot een diepte van 420 meter afgedaald en weer naar boven gehaald. De Schacht is geopend als mijnmonument. Hier ontdekt u de zwarte verhalen over het ondergrondse werk van de koempels en de techniek van de mijn.
Pronken
De fabel is dat in Heerlen de meeste bontjassen door de stad liepen. Maar dat is natuurlijk niet te bewijzen. Wel is bekend dat je op enig moment op wel vijf plekken in de stad een bontjas kon kopen. Zo’n dure jas was natuurlijk niet voor mijnwerkersvrouwen weggelegd. Omdat in Heerlen van zowel de vier Staatsmijnen als de vier Oranje Nassaumijnen ook de hoofdkantoren waren gevestigd, viel er voor directeurs- en ingenieursvrouwen genoeg te pronken in de winkelstraten.
Vergeten bovengrondse beroepen
Schacht II van de Oranje-Nassau mijn I ging tot 470 meter diepte. De diepste verdieping die ontgonnen is, ligt op 420 meter diepte. Hoe zwaar het ondergrondse werk was, is bekend. Maar ook bovengronds was de druk groot. Een van de ‘vergeten beroepen’ in de mijnindustrie is die van ophaalmachinist. Bij het wisselen van de diensten bracht hij elke minuut 18 mijnwerkers naar beneden, tegelijkertijd haalde hij in diezelfde kooi 18 mijnwerkers naar boven. Per dienstwissel zorgde hij ervoor dat zo’n 300 tot 600 mensen verplaatst werden. Dat vroeg om opperste concentratie.
Koempelmentaliteit
In de mijnen draaide het om samenwerken. Als er in een ploeg één schakel niet meewerkte of misging, dan kon dat grote consequenties hebben voor het hele bedrijf. Daar was iedereen van doordrongen. Je moest op elkaar kunnen rekenen, anders zou het niet lopen. Die koempelmentaliteit voelde je ook in de stad. De saamhorigheid was groot in sportverenigingen, harmonieën en fanfares. Er werd veel samen gedaan.